Boswachters helpen de natuur door bomen omver te trekken

Door Harry Schipper – Een onheilspellend droog gekraak dikke wortels, knappende en knallende takken, gevolgd door een zoevend geluid alvorens alweer een dikke douglas met een harde zwiep en een doffe plof op de zachte bosgrond smakt.

Flink wat wandelaars op de landgoederen van Natuurmonumenten, zoals Oud Groevenbeek op de grens van Ermelo en Putten, maken zich zorgen en winden zich er soms over op dat boswachters op aardig wat plekken in de bosgebieden gezonde volwassen bomen met kluit en al omver trekken

De komende weken trekken de boswachters van Natuurmonumenten nog flink wat meer bomen om. Waarom doen ze dit? En hoe? En wat beteken toch die letters die ze op sommige bomen met rode spuitbusverf aanbrengen?

Boswachters Afke Vermeer en Wilco Zwaneveld gaven hierover tekst en uitleg aan een groep geïnteresseerden in het Theehuis op landgoed Oud Groevenbeek. Met na afloop een speciale ‘lier-sessie’ die voor iedereen letterlijk in één klap duidelijk maakte hoe hun collega-boswachters de soms wel dertig meter hoge bomen - vooral douglassparren en lariksen – tegen de grond werken. Dat gebeurt namelijk met een lier die eerst wordt vastgemaakt aan de stam en daarna door een tractor wordt ingelierd.

Bomenkap Ermelo

De tijd dat bossen vooral dienden voor de productie van hout zijn voorbij, zo vertelde boswachter Wilco Zwaneveld. “We willen nu de natuur nadrukkelijk een plek geven in ons bosbeheer. Dat is nodig ook, want de biodiversiteit van onze bossen staat onder druk. Door bomen om te lieren ontstaan er in het bos meer open plekken en ruimte om andere, maar wel inheemse boomsoorten te planten. Zo creëren we meer variatie. En de bomen die we omlieren laten we zoveel mogelijk liggen. Ze gaan niet meteen dood, want er blijven vaak nog wortels in de grond zitten. De omgevallen bomen en de open plekken vormen een vochtig microklimaat dat een scala aan bosbewoners aantrekt, variërend van schimmels, paddenstoelen, varens en mossen tot mieren, torretjes, kevertjes en andere insecten en hun larven die op hun beurt weer voedsel vormen voor vogels en andere bosbewoners, zoals zwijnen”.

“Weet je dat in de natuur zo’n veertig procent van alle levensvormen afhankelijk is van dood hout? Dood hout is dus ontzettend belangrijk”, vervolgt Zwaneveld. “Hij vertelt dat idealiter per hectare bos op z’n minst wel zo’n tien tot veertig dode bomen, dun en dik, moeten liggen. “Dat percentage halen we hier op landgoed Oud Groevenbeek bij lange niet. Dat komt omdat dit bos relatief piepjong is. De meeste bomen zijn hier tussen de vijftig en zeventig jaar oud. Zulke bomen waaien wel eens om, maar lang niet zo vaak. En waar in de ijstijden bomen ook nog wel eens werden omgeduwd door mammoeten en wisenten, gebeurt dat nu natuurlijk allang niet meer. Dat gebrek aan dynamiek leidt tot een dicht en daardoor soortenarm bos. In onze bossen zijn dus veel minder open plekken voor dan wenselijk is”.

Dat veel bomen niet worden omgezaagd, maar omgelierd, heeft nóg een voordeel, weet boswachter Zwaneveld. “De omgetrokken boomkluit laat een kuil, een kale plek zand in de grond achter. Daarin komen vaak plassen water te staan waar opnieuw veel bosbewoners van profiteren”.

De boswachters van Natuurmonumenten kiezen voor het lieren vaak voor uitheemse boomsoorten die eigenlijk niet in onze natuur thuishoren, zoals de Amerikaanse vogelkers, douglasspar, lariks en de Amerikaanse eik. “Invasieve soorten”, aldus Zwaneveld, “die willen we hier liever niet hebben en ruilen we in voor inheemse boomsoorten. Daarvoor maken we gebruik van autochtoon genetisch materiaal: soorten die goed gedijen in ons gematigd klimaat en die tegen een stootje kunnen, zoals een late nachtvorst in april.”

De Nederlandse bossen hebben het zwaar, weet Zwaneveld. “Dat komt door onder andere verzuring, vermesting en verdroging. Hier op Oud Groevenbeek valt het nog mee, maar kijk je bijvoorbeeld bij Hoenderloo, dan zie je dat in hele stukken bos door verdroging de bomen doodgaan. Door watertekort kan een boom nog maar moeilijk hars maken en wordt de schors vatbaar voor kevertjes. Het is dus echt nodig om onze bossen te helpen door bijvoorbeeld zoveel als mogelijk de natuurlijke processen te herstellen. Kijk maar eens naar het Leuvenumse Bos, waar we de beken laten overstromen, zodat in de gebieden er omheen het water langer wordt vastgehouden”.

“Er is veel aan de hand in het bos”, vervolgt hij. “En dat komt vooral omdat in de bossen teveel stikstof neerslaat, waardoor de bosbodem verzuurt. Er is daardoor sprake van soortenverarming, maar het leidt er ook toe dat legsels verloren gaan en vogelkuikens  worden geboren met gebroken pootjes. De balans in het bos is scheef geraakt. We moeten dus nog veel meer doen om die balans weer te herstellen.”
 
Wie door het bos wandelt, ziet op sommige boomstammen de letters R, O, V of L staan. De ‘R’ staat voor ‘ringen’: de boswachters maken onderaan de stam een snee in de bast, waardoor de sapstroom wordt onderbroken en de boom afsterft en uiteindelijk omvalt. Het ringen gebeurt om die reden meestal met bomen die op voldoende afstand staan van de wandelpaden. De letter ‘V’ staat voor ‘vellen en laten liggen’. De ‘O’ voor ‘omtrekken’ en de ‘L’ voor lieren. “We moeten sommige bomen doodmaken, om zo het hele bos sterker en weerbaarder te maken”, verklaart Zwaneveld.

Een grote volwassen boom kan enorm veel van het broeikasgas CO2 (koolstofioxide) uit de atmosfeer opnemen en vastleggen. Is het vellen, ringen en omtrekken van zulke gezonde bomen, die bomvol zitten met koolstofverbindingen, dan wel verstandig? Die vraag antwoordt Zwaneveld ontkennend: “Nee. Het duurt vele jaren voordat de opgeslagen CO2 weer vrijkomt uit het dode hout. En staan er overal nieuwe jonge boompjes die veel sneller groeien dan een oude boom en daardoor ook veel effectiever en dus meer CO2 kunnen opnemen en vasthouden.”

Bomenkap Ermelo